Boekweit


Het ‘groote’ vergeten gewas.

Tweehonderd jaar geleden moet het landschap in de Koloniën van Weldadigheid rond Veenhuizen, hebben bestaan uit ‘sneeuwwitte’ boekweit velden. Boekweit was het enige geschikte gewas dat op deze gronden kon worden verbouwd.


Boekweit is geen graan maar een plant uit de duizendknoop familie van de zwaluwtong en nauw verwant aan rabarber en zuring (polygonum). De naam boekweit is afgeleid van ‘beuk’, vanwege de vorm van het zaad en ‘weit-tarwe’, vanwege het meel. Boekweit is een goede bodemverbeteraar want het wortelt diep. Bijen zijn dol op boekweit omdat de bloemen veel nectar bevatten.

Boekweit wordt wel beschouwd als het grote nieuwe gewas van de late Middeleeuwen. Vanwege het hoge zetmeelgehalte was boekweit een prima en relatief goedkope graanvervanger.

Aan het einde van de 18e eeuw maakte boekweit in Holland zelfs 1/3 van de geconsumeerde granen uit.


Boekweit werd gedurende enkele eeuwen in Europa op vrij grote schaal verbouwd, maar wordt thans nauwelijks nog geteeld wegens de bewerkelijkheid en kwetsbaarheid van de cultuur en wegens de geringe opbrengst per hectare.

Boekweit was een uitkomst voor “arme boeren” die geen mogelijkheden hadden om te investeren. Door boekweit te verbouwen konden zij boer zijn zonder vee of kapitaal. Het was makkelijk te verbouwen, maar boekweit is zeer gevoelig voor weersinvloeden waardoor oogsten toch vaak tegenvielen en de armoede groot bleef.

Boekweit stelt weinig eisen aan de bodem. Wel verlangt het een goede en diepe bewerking van de grond. Ook vraagt boekweit geen mest. Vroeger werd gezegd dat het zweet van de paarden de mest van de boekweit is. Door zijn snelle groei en sterke vertakking heeft het gewas bijna geen last van onkruiden. Boekweit is daarom ook heel geschikt om lastige onkruiden zoals kweek te onderdrukken.


Boekweit is een snelgroeiend gewas dat ook heel mooi bloeit.
Het wordt half mei ingezaaid en half augustus geoogst. Boekweit wordt daarom ook wel een 100-dagen gewas genoemd.

Boekweit heeft drie bloeiperiode. De eerste bloemen geven weinig zaad.
De tweede geven daarentegen veel meer zaad en zorgen gewoonlijk voor de grootse opbrengst. Van de derde en laatste bloemen wordt het zaad meestal niet meer rijp.